Voortdurend spreken burgers over “participatie”. Vaak in negatieve zin (“er is geen participatie”) en dan gaat het vooral om zaken waarin men bij en van de overheid z’n zin niet heeft gekregen. Dat is zeker geen participatie. Het grootste doel van participatie is dat aan het einde van een traject het gezag/bestuur en meerderheid van betrokkenen tevreden is.
Het probleem rond het begrip participatie ligt niet alleen bij de burger, maar ook aan het feit dat de overheid deze term onjuist gebruikt; opzettelijk of niet. Door ongenuanceerd gebruik van de term wekt men bij burgers de indruk dat er wat “te regelen” is. Vaak is dat niet zo. Dan is een bepaalde maatregel (bv de bouw van woningen) noodzakelijk vanuit algemeen belang (grote woningnood). Dan is er “niks te regelen” over het besluit ergens te gaan bouwen, maar wel degelijk over de uitvoering.
Participatie is geen containerbegrip
Participatie wordt gebruikt als een containerbegrip; iedereen geeft er zijn eigen invulling aan en dan vaak ook nog eens vanuit het eigen belang. Dat gaat soms (opzettelijk) fout. Kijk bv naar de discussies over de vestiging van een AZC. In alle plaatsen in Nederland waar de gemeente een centrum wil realiseren, praten omwonenden over:
- We zijn overvallen.
- Er is geen sprake van participatie.
Men bedoelt hier letterlijk: participatie betekent dat men ons vraagt wat we willen en als wij “nee” zeggen, dan is het “nee”. Als participatie één ding niet is, is dat de betekenis die hier wordt gegeven.
Het is opvallend dat het betrekken van inwoners bij de besluitvorming politiek van plaats is veranderd. Vroeger was het een instrument van “links” en nu van “rechts”. Tot in het extreme, waarbij burgers de participatie zelfs voorbij schieten en eindigen in autonomen; mensen die de staat niet meer erkennen en zelf uitmaken wat goed voor hen is.
Participatie is een onderdeel van goed besturen
Participatie hoort bij gezag/bestuur. Het gezag/bestuur bepaalt wanner er participatie is en hoe die eruit ziet. In Nederland hebben steeds meer mensen problemen met gezag. Dat mag er eigenlijk niet meer zijn, want men is van mening dat men zelf wel kan bepalen wat goed is of niet.
Gezag mag er (bijna) niet meer zijn. Het begint thuis met de opvoeding van kinderen. Niks geen gezag. Prima, maar het belangrijkste is dat kinderen juist behoefte hebben aan duidelijkheid: dit mag wel en dat niet en over dat onderdeel kunnen we onderhandelen.
Dat laatste geldt ook voor burgers. Duidelijkheid kan zijn dat een regering in het nationaal belang besluiten neemt. Dat geldt op lokaal niveau voor de gemeenteraad. Binnen die besluitvorming bepaalt het gezag hoeveel ruimte er is voor participatie en waartoe die zich beperkt.
Veranderde gedachten over participatie vinden hun oorsprong in veranderde gedachten over democratie. Democratie betekent niet langer meer dat we met z’n allen verantwoordelijk zijn voor een goede, leefbare samenleving.
Democratie betekent in de ogen van velen tegenwoordig dat het gaat om persoonlijke democratie; het recht om je persoonlijk belang er door te rammen. Elke vier jaar kies je voor je persoonlijke lobbyist in de raad of in Den Haag en die moet jouw zaakjes regelen.
Duidelijker afbakenen van het participatieterrein en daarover goed en en helder communiceren
Het is de taak van het gezag/bestuur om bij projecten en activiteiten helder en duidelijk te maken wie wordt betrokken, waarover en wanneer. Het moet duidelijk zijn wat bespreekbaar is en wat niet. Duidelijk moet zijn wat er gebeurt met de inbreng; in welke mate er sprake is van beïnvloeding.
Dat vereist een goede communicatie. Allereerst over het onderwerp. Verder over de kaders waarbinnen meegedacht kan worden. Iedereen moet precies weten wat zijn of haar rol is en hoever de inbreng gaat. Daaraan ontbreekt het nog wel eens met als gevolg misverstanden, kwade gezichten, actiegroepen enz.
Om de mate van participatie te bepalen, is er een “participatieladder”. Van een klein beetje inspraak tot volledige zeggenschap en alles daar tussenin. In de politiek wordt de ladder vaak uit de schuur gehaald en krijgt het college de opdracht om trede drie van die ladder toe te passen. Op zich niks mis mee, maar al te vaak wordt vergeten aan te geven op welk deel van het te nemen besluit die participatie van toepassing is. Dat het vaakst aanleiding tot misverstanden bij betrokken burgers.